1. Planten die niet zijn opgenomen in Bijlage 7
Indien planten niet zijn opgenomen in bijlage 7, dient een artikel 2.8 verzoek te worden gedaan. Hierbij dient informatie aangeleverd te worden over planteneigenschappen zoals voortplantingswijze, bestuivingswijze, bloeiseizoen, zaadkarakteristieken (grootte, vorm, vastzadigheid e.d.) en aanwezigheid van kruisbare verwanten in de Nederlandse flora.
2. gg-planten die het stadium van bloei niet bereiken
Voor gg-planten die het stadium van bloei niet bereiken zijn aanvullende voorschriften om pollen- en zaadverspreiding (volgens bijlage 7) te voorkomen niet van toepassing.
3. Handelingen met gg-planten in watercultures op PL-I, PC-I, PKa-I of PKb-I
Bij handelingen met gg-planten in watercultures moet verspreiding van reproductieve plantendelen via water voorkomen worden:
|
Bijlage 5, deel II |
Bijlage 9 |
---|---|---|
PL-I |
5.11.1d |
9.1.1.2.3.2 |
PC-I |
5.11.1d |
9.1.2.1.3.4 |
PKa-I |
5.11.1d |
9.1.3.1.3.4 |
PKb-I |
5.11.1d |
9.1.3.2.3.3 |
4. Plantencellen, plantenweefsels en planten
Bij inschalingsartikelen waarbij cellen van planten worden beschreven kunnen ook plantenweefsels gebruikt worden. Hiermee wordt een groep cellen bedoeld met dezelfde functie. Wanneer in bijlage 5 planten worden genoemd, wordt hiermee een plant met blad, stengel en wortel bedoeld.
5. Reproductieve plantendelen
Onder reproductieve plantendelen worden alle delen bedoeld waaruit, middels geslachtelijke- of ongeslachtelijke voorplanting een nieuwe plant kan ontstaan. Dit kunnen dus pollen, zaden, knollen, bollen, wortelstokken, vrucht, etc zijn.
6. Aanvullende voorschriften voor activiteiten met gg-planten op PC-I, PKa-I of PKb-I
Voor activiteiten met gg-planten op PC-I, PKa-I of PKb-I gelden aanvullende voorschriften volgens 5.11.1.b (bijlage 5, deel II). In bijlage 7 zijn de kenmerken van planten opgenomen waarvoor aanvullende maatregelen nodig zijn. Zoek in de eerste kolom van bijlage 7 de betreffende soort op en in de betreffende kolom of de plant eigenschappen heeft waardoor extra maatregelen nodig zijn (voor windbestuivers -of insectenbestuiver). Zoek in de vierde kolom de bijzondere kenmerken van de plant op ten aanzien van (zaad)verspreiding. Indien aanvullende voorschriften nodig zijn, staan deze in bijlage 9:
|
Plantkarakteristieken |
Bijlage 9 |
---|---|---|
PC-I |
Windbestuivers |
9.1.2.1.3.2 |
PC-I |
Makkelijke zaadverspreiders |
9.1.2.1.3.3 |
PKa-I |
Insectenbestuivers |
9.1.3.1.3.1 |
PKa-I |
Windbestuivers |
9.1.3.1.3.2 |
PKa-I |
Makkelijke zaadverspreiders |
9.1.3.1.3.3 |
PKb-I |
Windbestuivers |
9.1.3.2.3.1 |
PKb-I |
Makkelijke zaadverspreiders |
9.1.3.2.3.2 |
7. Kortdurende handelingen met gg-planten op PL-I of ML-I
Onder kortdurende handelingen worden tijdelijke handelingen bedoeld, bijvoorbeeld binnen een andere CFI (categorie van fysische inperking ). Deze tijdelijke handelingen hoeven niet altijd kort te duren. Het oogsten van zaden en/of plantenmateriaal, kruisingen en fenotypische analyse zijn voorbeelden van kortdurende handelingen. Deze handelingen zijn specifiek bestemd om bepaalde handelingen met opgepotte planten op PL-I of ML-I niveau toe te kunnen staan. Het is expliciet niet de bedoeling dat hier met aarde of ander oppotmateriaal gewerkt wordt. Aërosolvormende handelingen zijn niet toegestaan.
|
Bijlage 5, deel II |
Bijlage 9 |
---|---|---|
PL-I |
5.11.1.c |
9.1.1.2.3.1 a t/m f |
ML-I |
5.11.1.c |
9.1.1.1.3.3 a t/m f |
LET OP: Voor kortdurende handelingen met planten in watercultures op PL-I of ML-I niveau, dient een 2.8 verzoek gedaan te worden.
8. Kiemen van zaden
Het kiemen van zaden kan plaatsvinden op PL-1, PC-1, Pka-1 of Pkb-1. Dit kan volgens artikel 5.5.1.a.
9. Inoculatie van planten met gg-disarmed Rhizobium radiobacter
Inoculatie van planten met genetisch gemodificeerde Rhizobium radiobacter ‘disarmed’ kan volgens bijlage 5 worden ingeschaald op:
ML-I volgens:
- 5.4.4.e, alleen cocultivatie;
- 5.5.2.a, dipinoculatie, maar ook bijvoorbeeld inoculatie met een injectienaald of tandenstoker of via een vacuüm (agro-infiltratie) met als doel transiënte expressie, of
PCM-1/PKM-1 volgens:
- 5.5.3.b, dipinoculaties en agro-infiltraties van planten.
Onder toelichting ‘Voorwaarden voor inoculatie op ML-I’ vindt u de aanvullende voorschriften bij 5.5.2.a en 5.5.3.b
10. Voorwaarden voor inoculatie op ML-I
Onder inoculatie op ML-I kunnen de volgende handelingen vallen:
- co-cultivatie met het doel transgene planten te genereren (inschaling via 5.4.4.e; geen aanvullende voorschriften nodig);
- dipinoculatie met het doel transgene planten te genereren;
- inoculatie met bijvoorbeeld injectienaald of tandenstoker met het doel transiënte expressie.
Voor het inoculeren van planten met gg-micro-organismen gelden aanvullende voorschriften:
|
Bijlage 5, deel II |
Bijlage 9 |
---|---|---|
ML-I |
5.13.2.e |
9.1.1.1.3.2 |
Men dient zelf een keuze te maken welke aanvullende voorschriften nodig zijn met betrekking tot de wijze van inoculeren. Voor een dipinoculatie bijvoorbeeld gelden alle aanvullende voorschriften. Indien aërosolvorming niet voorkomen kan worden, dan dient de dipinoculatie in een VK-II uitgevoerd te worden.
Indien inoculatie plaatsvindt met sporulerende schimmels van bijlage 2, lijst A1 geldt:
|
Bijlage 5, deel II |
Bijlage 9 |
---|---|---|
ML-I |
5.9.2.a |
9.1.1.1.3.5 |
Voor inoculatie in een ML-I laboratorium mogen alleen micro-organismen van bijlage 2, lijst A1 gebruikt worden. Verder geldt dat aërosolvormende handelingen niet zijn toegestaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sproei-inoculaties of het vernevelen met micro-organismen.
LET OP: Voor inoculatie van planten in watercultures dient een 2.8 verzoek gedaan te worden.
11. Kortdurende handelingen op ML-I met planten in associatie met gg-micro-organismen
Onder kortdurende handelingen worden tijdelijke handelingen bedoeld, bijvoorbeeld binnen een andere CFI (categorie van fysische inperking ). Deze tijdelijke handelingen hoeven niet altijd kort te duren. Het oogsten van zaden en/of plantenmateriaal, kruisingen en fenotypische analyse zijn voorbeelden van kortdurende handelingen. Deze handelingen zijn specifiek bestemd om bepaalde handelingen met opgepotte planten op ML-I niveau toe te kunnen staan. Het is expliciet niet de bedoeling dat hier met aarde of ander oppotmateriaal gewerkt wordt.
Inoculaties vallen niet onder kortdurende handelingen.
Voor kortdurende handelingen op ML-I met planten in associatie met genetisch gemodificeerde micro-organismen gelden aanvullende voorschriften:
|
Bijlage 5, deel II |
Bijlage 9 |
---|---|---|
ML-I |
5.13.2.b |
9.1.1.1.3.4 a t/m e |
Voor kortdurende handelingen in een ML-I laboratorium mogen alleen micro-organismen van bijlage 2, lijst A1 gebruikt worden.
Aërosolvormende handelingen zijn niet toegestaan.
LET OP: Voor kortdurende handelingen met planten in watercultures in associatie met genetisch gemodificeerde micro-organismen op ML-I niveau dient een 2.8 verzoek gedaan te worden.
12. Activiteiten met planten in associatie met gg-disarmed Rhizobium radiobacter op PC-I
Activiteiten met planten in associatie met gg-disarmed R. radiobacter op PC-I betreffen het incuberen van geïnoculeerde planten of plantenweefsel. Alleen handelingen met disarmed R. radiobacter zijn toegestaan op PC-I.
|
Bijlage 5, deel II |
Bijlage 9 |
---|---|---|
PC-I |
5.11.1.a |
9.1.2.1.3.1 a t/m e |
13. Al dan niet gg-planten in associatie met een micro-organisme van niveau I of II
Al dan niet gg-planten in associatie met een micro-organisme van ML-I of ML-II niveau moeten op PCM-I / PKM-I of PCM-II /PKM-II gehanteerd worden:
- Handelingen met disarmed Rhizobium radiobacter mogen in PCM-I / PKM-I uitgevoerd worden.
- Handelingen met disarmed R. radiobacter waarin in het T-DNA een sequentie coderend voor een infectieus plantenvirus geïnsereerd is, moeten op PCM-II /PKM-II uitgevoerd worden. Het micro-organisme mag in afwezigheid van plantencellen wel op ML-I inperkingsniveau gehanteerd worden, maar in associatie met plantencellen kan het T-DNA overgedragen worden en kan het virus tot expressie komen en repliceren.
- Handelingen met een micro-organisme van ML-II niveau, hieronder vallen dus ook handelingen met wildtype R. radiobacter, moeten op PCM-II / PKM-II gehanteerd worden. Tenzij er aërogene verspreiding van het mico-organisme kan optreden, dan dienen de handelingen plaats te vinden in PCM-III/PKM-III.
14. Aërogene verspreiding
Aërogene verspreiding heeft betrekking op de verspreidingswijze van het micro-organisme (bijvoorbeeld een schimmel die sporen vormt, die via de lucht verspreiden) dan wel op aërosolvormende handelingen met het micro-organisme (bijvoorbeeld sproei-inoculaties).
15. Aanvullende voorschriften voor planten in associatie met gg-mo op PCM/PKM niveau I en II
Voor (gg)-planten in associatie met gg-micro-organismen op PCM-I/PKM-I of PCM-II/PKM-II gelden aanvullende voorschriften die verband houden met:
- de aanwezigheid van de gg-micro-organismen;
- eigenschappen van de betreffende plantensoort volgens bijlage 7.
In bijlage 7 zijn de kenmerken van planten opgenomen waarvoor aanvullende maatregelen nodig zijn. Zoek in de eerste kolom van bijlage 7 de betreffende soort op en kijk in de tweede kolom of de plant een windbestuiver, een insectenbestuiver en/of een makkelijke zaadverspreider is. Kijk in de vierde kolom naar de bijzondere kenmerken van de plant ten aanzien van (zaad)verspreiding. Indien aanvullende voorschriften nodig zijn staan deze in bijlage 9:
|
Plantkarakteristieken |
Bijlage 9 |
---|---|---|
PCM-I/PKM-I Bijlage 5, deel II: 5.13.1.a |
Insectenbestuivers |
9.1.5.1.3.3 |
PCM-I/PKM-I Bijlage 5, deel II: 5.13.1.a |
Windbestuivers |
9.1.5.1.3.4 |
PCM-I/PKM-I Bijlage 5, deel II: 5.13.1.a |
Makkelijke zaadverspreiders |
9.1.5.1.3.5 |
PCM-I/PKM-I Bijlage 5, deel II: 5.13.1.a |
Merken planten |
9.1.5.1.3.2 |
PCM-II/PKM-II Bijlage 5, deel II: 5.13.1.a |
Insectenbestuivers |
9.1.5.2.3.4 |
PCM-II/PKM-II Bijlage 5, deel II: 5.13.1.a |
Windbestuivers |
9.1.5.2.3.5 |
PCM-II/PKM-II Bijlage 5, deel II: 5.13.1.a |
Makkelijke zaadverspreiders |
9.1.5.2.3.6 |
PCM-II/PKM-II Bijlage 5, deel II: 5.13.1.a |
Merken planten |
9.1.5.2.3.3 |
16. Aanvullende voorschriften voor inoculatie van planten met een gg-micro-organisme dat op inperkingsniveau I gehanteerd wordt
Wanneer de activiteiten inoculatie van planten betreffen met een gg-micro-organisme dat op inperkingsniveau I gehanteerd mag worden, gelden aanvullende voorschriften:
|
Bijlage 5, deel II |
Bijlage 9 |
---|---|---|
Inoculatie |
5.13.2.a |
9.1.5.1.3.1 |
Uit de voorschriften van 9.1.5.1.3.1 kan een keuze gemaakt worden, afhankelijk van welke voorschriften van toepassing zijn op de betreffende handeling. Voor dipinoculatie geldt bijvoorbeeld dat alle aanvullende voorschriften van 9.1.5.1.3.1 in acht moeten worden genomen.
Indien de planten al genetisch gemodificeerd zijn, gelden daar aanvullende voorschriften voor:
|
Plantkarakteristieken |
Bijlage 9 |
---|---|---|
PCM-I/PKM-I Bijlage 5, deel II: 5.13.1.a |
Insectenbestuivers |
9.1.5.1.3.3 |
Windbestuivers |
9.1.5.1.3.4 |
|
Makkelijke zaadverspreiders |
9.1.5.1.3.5 |
|
Merken planten |
9.1.5.1.3.2 |
17. Aanvullende voorschriften voor inoculatie met een gg-plantenvirus
Wanneer de activiteiten inoculatie met een genetisch gemodificeerd plantenvirus betreffen, gelden aanvullende voorschriften:
|
Bijlage 5, deel II |
Bijlage 9 |
---|---|---|
Inoculatie |
5.13.2.c |
9.1.5.2.3.1 |
Indien de planten al genetisch gemodificeerd zijn, gelden daar aanvullende voorschriften voor:
|
Plantkarakteristieken |
Bijlage 9 |
---|---|---|
PCM-II/PKM-II Bijlage 5, deel II: 5.13.1.a |
Insectenbestuivers |
9.1.5.2.3.4 |
Windbestuivers |
9.1.5.2.3.5 |
|
Makkelijke zaadverspreiders |
9.1.5.2.3.6 |
|
Merken planten |
9.1.5.2.3.3 |
18. Aanvullende voorschriften voor inoculatie met een gg-micro-organisme dat op inperkingsniveau II gehanteerd wordt
Wanneer de activiteiten inoculatie met een gg-micro-organisme dat op inperkingsniveau II gehanteerd wordt betreffen, gelden aanvullende voorschriften:
|
Bijlage 5, deel II |
Bijlage 9 |
---|---|---|
Inoculatie |
5.13.2.d |
9.1.5.2.3.2 |
Indien de planten al genetisch gemodificeerd zijn, gelden daar aanvullende voorschriften voor:
|
Plantkarakteristieken |
Bijlage 9 |
---|---|---|
PCM-II/PKM-II Bijlage 5, deel II: 5.13.1.a |
Insectenbestuivers |
9.1.5.2.3.4 |
Windbestuivers |
9.1.5.2.3.5 |
|
Makkelijke zaadverspreiders |
9.1.5.2.3.6 |
|
Merken planten |
9.1.5.2.3.3 |
19. Decontaminatie van zaden
Wanneer het aanvullende voorschrift “Indien het oogsten van zaden aan de orde is, worden de zaden na de oogst gedecontamineerd” van toepassing is, dan wordt met decontaminatie bedoeld:
Het vrijmaken van de zaden van genetisch gemodificeerde micro-organismen.